Explore
Also Available in:

Geomorfologie, de stille getuige van de zondvloed

door Michael J. Oard

Monterey-Canyon
Figure 1. Monterey Canyon strekt zich uit van Monterey Bay, Californië in de Stille Oceaan voor ongeveer 153 km (95 mijl). In zijn diepste is het 3.600 m (11.800 voet) onder zeeniveau hoewel de canion zelf slechts ongeveer 1.6 km (1 mijl) diep is. Click for larger view

De geomorfologie is een deelgebied binnen de geologie dat speciaal onderzoek doet naar het aardoppervlak en verklaringen zoekt voor de vorm van bergketens, plateaus en vlaktes. Het omvat ook de studie naar kleinschalige verschijnselen, zoals heuvels, valleien, hellingen en ravijnen. De individuele kenmerken worden binnen de geomorfologie landschapsvormen genoemd. De geomorfologie is een “goudmijn” van aanwijzingen voor de zondvloed.

Geomorfologie –een groot mysterie voor de seculiere geologie

Hoewel we allemaal de schoonheid van de bergen, rivieren en valleien van de aarde kunnen zien en ervan kunnen genieten, is het verbazingwekkend hoe veel moeite de seculiere wetenschap heeft om hun oorsprong te verklaren.1 Hun problemen doen zich voor, omdat ze uitgaan van incorrecte veronderstellingen over wat er in het verleden is gebeurd. Zij wijzen namelijk de Bijbelse zondvloed af en gaan uit van het uniformitarianisme, dat beweert dat gesteentes, fossielen en kenmerken van het aardoppervlak alleen verklaard kunnen worden door hedendaagse geleidelijke processen gedurende miljoenen jaren te laten plaatsvinden.

Verhoogde, platte landschapsvormen, zoals hoogvlaktes en plateaus zijn niet minder lastig voor uniformitarianisten om uit te leggen. Seculiere wetenschappers dachten ooit dat het makkelijk zou zijn de oorsprong van landschapsvormen te begrijpen, nadat ze de zondvloed hadden verworpen. In 1909 zei William Morris Davis, die een populair idee voor het ontstaan van landschapsvormen ontwikkelde, zelfverzekerd:

een algemeen geldende verklaring moet in de volgende eeuw [20e eeuw] worden aangenomen worden in alle takken van geografisch onderzoek…”2
Maar de tijd hielp hen niet. In 1974 was C.H. Crickmay, een Canadese geomorfoloog, verbaasd dat na al deze jaren landschapsvormen nog steeds onverklaard bleven:
“De moeilijkheid waarmee de student [wie dan ook landschapsvormen bestudeert] nu mee wordt geconfronteerd, is dat, hoewel er genoeg hypothesen van geomorfische evolutie zijn, er geen één is die niet door een meerderheid van stemmen wordt afgewezen. Een op zich al opmerkelijke situatie binnen een respectabel wetenschapsgebied in de tweede helft van de 20e eeuw.”3

Crickmay is niet de enige die de trieste resultaten van de seculiere geomorfologie benoemt: “… het werd na 1960 steeds belangrijker dat de geomorfologische processen niet bevredigend verklaard konden worden…”.4 Vanuit het standpunt van de wetenschapsgeschiedenis, is dit een verbazingwekkende erkenning, en de situatie is vandaag de dag vrijwel hetzelfde.

Landschapsvormen die om een verklaring vragen

1. Gebergten

Ondanks dat ze misschien wel de meest belangrijke landschapsvorm op elk continent zijn, is de oorsprong van gebergten nog steeds onbekend. De evolutionaire geomorfologen Cliff Ollier en Colin Pain schreven een uitdagend boek in 2000: The Origin of Mountains. Hierin noemden ze twintig verschillende mechanismen die voor de opheffen van gebergten moeten hebben gezorgd. Geen van deze kan aangetoond worden.5

2. Afgevlakte gebieden

Verhoogde landvormen met een vlakke top zoals plateaus en tafelbergen zijn niet minder ingewikkeld voor de uniformitaristen om te verklaren. Vele bestaan uit geërodeerde restanten, gevormd uit horizontale lagen van sedimentgesteente. Andere zijn uitgesneden tot schuine sedimentlagen.Evolutionaire geomorfologen vinden het moeilijk om uit te leggen hoe verhoogde, platte landvormen met schuine lagen zo glad afgesneden zijn dwars door afwisselend harde en zachte sedimentlagen. De platte, tafelachtige oppervlakte van de verhoogde tafelberg of plateau verandert niet met de hardheid van het onderliggende gesteente. Dat zou wel het geval moeten zijn, als het uniformitarianisme waar was. Normaal gesproken is erosie sneller en omvangrijker bij zacht dan bij hard gesteente. Volgens de orthodoxe geomorfologie zouden plateaus en tafelbergen op schuin gesteente een heuvelachtige, golvende toppen moeten hebben met het harde gesteente als richels en het zachtere gesteente in de valleien.

Deze relatief gladde gebieden worden afgevlakte oppervlaktes of erosieoppervlaktes genoemd.6 Zulke oppervlaktes worden vandaag de dag niet meer gevormd. In plaats daarvan zien we dat ze geleidelijk door erosie worden vernietigd. Dus het feit dat ze grote gebieden van de aarde bedekken, gaat in tegen het uniformitarianisme en suggereert een ander mechanisme.

3. Eilandbergen

Eilandbergen ook Inselbergen genoemd, zijn andere erosierestanten. Het zijn hoge, steilwandige heuvels of bergen die soms alleen staan op open vlaktes, waar ze, voor het oog, als kleine eilandjes die boven de zee uitrijzen. Ze kunnen ook gevonden worden in valleien of op bergwanden, of verspreid over platte oppervlaktes en pedimenten (zie hieronder).7 Ze kunnen variëren van een geïsoleerde rots of spits tot een kleine berg. Ze zijn soms afgerond of koepelvormig en hebben niet de platte top van tafelbergen. Aan deze erosierestanten zijn verschillende namen toebedeeld, maar de bekendste is “eilandberg”. Uluru/Ayers Rock in centraal Australië is waarschijnlijk de bekendste eilandberg. Men zegt gewoonlijk dat ze miljoenen jaren oud zijn, maar als dat waar was, dan zouden ze geheel weg geërodeerd zijn, aangezien verticale vlakken sneller eroderen dan horizontale vlakken.8

plateau
Figure 2. A plateau (arrow) on dipping sedimentary rocks, southeastern Uinta Mountains, Utah, USA. Figure 3. A pediment (flat surface, arrowed) alongside the northeast Beartooth Mountains, Montana, USA. Figure 4. Uluru/Ayers Rock (photo Tas Walker). Click for larger view.

4. Pedimenten

Gladde, afgevlakte gebieden zien we in de buurt van bergen, richels of plateaus. Deze gebieden worden pedimenten genoemd. Het zijn geleidelijk aflopende, bijna-platte oppervlaktes van massieve rotsbodem die uitgesneden zijn door erosie en die zich uitstrekken vanaf de voet van de hogere landvormen, zoals gebergte of plateaus. Ze moeten niet verward worden met hellingen van los rotsachtig puin, want het zijn massieve rotsoppervlaktes. Zoals andere landvormen, worden pedimenten tegenwoordig niet meer gevormd; dus ook hier gaat het uniformitarianisme weer niet op. Wat we zien is het tegenovergestelde: pedimenten worden vernietigd door erosie. Voor uniformitarianistische geologen vormen pedimenten het zoveelste mysterie van de geomorfologie: “Het merkwaardige en alomtegenwoordige karakter van deze landvorm … verbijstert geologen al meer dan een eeuw.”9

5. Harde, afgeronde keien die over grote afstanden getransporteerd zijn

Een volgend opmerkelijk kenmerk van pedimenten en afgevlakte oppervlaktes is dat ze vaak bedekt worden door een laag van harde, geronde rotsen. Deze lagen kunnen zijn zelfs aanwezig op plateaus en bergtoppen, maar ook duizenden meters dik opgestapeld in diepe spleten van het aardoppervlak. Deze rotsen zijn duidelijk afgerond en afgezet door water.10 Sommige afgeronde keien zijn over grote afstanden verplaatst, tot zelfs meer dan 1000 km van hun oorspronkelijke locatie. Dit is onmogelijk te verklaren met de relatief geringe omvang en kracht van de beken en rivieren van tegenwoordig –zelfs als die plaatselijk overstromen.

quartzote-boulder
Figure 5. The largest quartzite boulder, about 20 inches (50 cm) long, from on top of Red Mountain, northern Teton Mountains, Wyoming, USA. The source of the boulder has been identified as 200 to 250 km away. Figure 6. Grand Canyon, northern Arizona, USA is a youthful, vertically-walled canyon. Figure 7. Lodore Canyon of the Green River entering the eastern Uinta Mountains is a slot canyon 700 m high. The river could have easily gone around the mountains toward the east and is considered only 5 million years old within the uniformitarian timescale. Click for larger view.

6. Kloven en doorbraakdalen

Een ander mysterie voor de uniformitarische geologie is dat rivieren en beken vaak stromen in kloven –dit zijn smalle dalen met steile wanden. Deze kloven worden ook “canyons” genoemd. De Grand Canyon is waarschijnlijk de bekendste en het is met 1500 meter ook één van de diepste (Figure 6).11 Als een rivier door bergen of plateaus in diepe kloven gaat, wordt het een doorbraakdal genoemd (Figure 7).12 Een groot probleem voor uniformitarische geomorfologen is dat, als een rivier de Grand Canyon zou uitslijpen, de rivier bergopwaarts gestroomd zou moeten hebben! Om het mysterie nog merkwaardiger te maken, lijken veel van deze rivieren ervoor gekozen te hebben om door bergbarrières te stromen, terwijl er dichtbij een eenvoudige afdalende route rond de barrière was. Geomorfologen hebben hiervoor meerdere hypothesen ontwikkeld, maar geen daarvan is een goede verklaring voor wat we in werkelijkheid zien.

7. Onderzeegeomorfologie

De raadsels van de geomorfologie strekken zich uit tot onder de oceanen. Als eerste is er de zeer dikke rand van sedimentgesteente, genaamd de continentale rand, die elk continent en zelfs grote eilanden omgeeft. De rand bestaat uit de platte, brede continentale plaat en de continentale helling die op een gegeven moment onderduikt in het diepe bekken van de oceaan. Geomorfologen zijn er niet zeker van hoe deze stroken van sedimentgesteente gevormd zijn.

Op sommige plaatsen doorsnijden erosiekloven de continentale rand. De diepste onderzeese kloven beginnen op de continentale plaat en staan haaks op de kusten van de continenten. Ze kunnen duizenden meters diep en honderden kilometers lang zijn. Sommige zijn zelfs dieper dan de Grand Canyon. Zoals met de andere kenmerken van de continentale randen, hebben seculiere geomorfologen moeite met verklaren ervan.

Afvoer van het water van de Zondvloed kan landvormen verklaren

De zondvloed kan deze schijnbare mysteries wel verklaren. Het meeste van de erosie en afzettingsprocessen van het aardoppervlak vond plaats tijdens de afvoer van het water van de zondvloed, toen de gebergten en de continenten oprezen en de oceaanbekkens zonken. De eerste tijd, tijdens de Abatieve Fase, stroomde het water als brede stromen over de continenten.13 Landvormen werden eerst uitgesneden door de brede stromen van de Abatieve Fase en daarna door de manoeuvrerende stromen van de Dispersieve Fase.

Erosie die verder gaat dan alles wat we ons vandaag kunnen voorstellen schuurde de aarde tijdens Flood runoff.14 Toen er meer bergen en plateaus boven het vloedwater uitstaken, werd het water gedwongen om rond deze obstakels te slingeren. Deze latere fase wordt de Dispersieve Fase genoemd. Snelstromend hebben brede rivieren het oppervlak vlak geschaafd en harde, afgeronde rotsblokken afgezet die tot honderden kilometers vanaf hun oorsprong werden getransporteerd. Plateaus en tafelbergen ontstonden in twee fases: eerst werden de topsedimenten vlak geschaafd door het oppervlakkig afvloeien van water. Daarna hebben waterstromen de omringende sedimenten weggespoeld, toen de continenten ten opzichte van het zeeniveau naar boven kwamen en de oceaanbekkens zonken, waardoor het waterpeil daalde. Deze restanten van de landformatie werden dus geïsoleerd en bleven met steile zijden over. Af en toe bleven hoge eilandbergen gespaard tegen afbraak, waardoor er op vlakke gebieden af en toe een oprijst. Het geërodeerde puin werd van de continenten geveegd en neergelegd op plekken waar stromingen vertraagden – in diep water bij de continentale rand, waar het het continentaal plat en de continentale helling werden gevormd.

Doordat het water tijdens de Dispersieve Fase steeds meer ingebed werd, ontstonden er valleien en kloven met steile wanden. Sommige kloven doorsneden rotsen die al snel bergketens, -randen en –plateaus gingen vormen. Dit verklaart waardoor tegenwoordig vaak stroomgaten door bergen en andere hoge gebieden gaan – op manieren die uniformitaristische geomorfologen niet begrijpen. Uiteraard neemt water tegenwoordig de makkelijkste route in normale rivieren en stromen – het stroomt nooit gebergte in, maar stroomt eromheen.

Snelle, ingebedde waterstromen stroomden valleien in en vormden brede, platte pedimenten en bedekten die met geronde rotsstenen. De ingeperkte stromen stopten niet toen ze de continenten verlieten, maar waren sterk genoeg om onderzeese canyons uit te snijden in de nieuw afgezette sedimenten op de continentale marge.

De zondvloed verklaart de “mysteriën” van de geomorfologie, zoals we hierboven besproken hebben. Deze “mysterieuze” landformaties worden wereldwijd gevonden en zijn een sterke bevestiging dat de Vloed wereldwijd was, zoals de Bijbel dit beschrijft.

Referenties

  1. Oard, M.J., Earth’s Surface Shaped by Genesis Flood Runoff, michael.oards.net, 2013; Oard, M.J., Flood by Design: Receding Water Shapes the Earth’s Surface, Master Books, Green Forest, AR, 2008; Oard, M.J., How the Earth Was Shaped,/em>, Creation Ministries International DVD, 2013. Terug naar de tekst.
  2. Davis, W.M., Geographical Essays (Johnson, D.W., editor), Dover Publications, Mineola, NY, p. 272, 1954. This is a republished version of the original (1909) book. Terug naar de tekst.
  3. Crickmay, C.H., The Work of the River: A Critical Study of the Central Aspects of Geomorphology, American Elsevier Publishing Co., New York, NY, p. 192, 1974. Terug naar de tekst.
  4. Green, C.P., The shape of the future; in: Jones, D.K.C., editor, The Shaping of Southern England, Institute of British Geographers Special Publication No. 11, Academic Press, New York, NY, p. 252, 1980. Terug naar de tekst.
  5. Ollier, C. and Pain, C., The Origin of Mountains, Routledge, London, UK, pp. 307–310, 2000. Terug naar de tekst.
  6. Oard, M.J., It’s Plain to See: Flat land surfaces are strong evidence for the Genesis Flood, Creation 28(2):34–37, 2006. Terug naar de tekst.
  7. Oard, M.J., The Lake Missoula flood—clues for the Genesis Flood, Creation 36(2):43–46, 2014. Terug naar de tekst.
  8. Pazzaglia, F.J., Landscape evolution models: in: Gillespie, Porter, A. R., S. C., and Atwater, B. F., (editors), The Quaternary Period in the United States, Elsevier, New York, NY, p. 249, 2004. Terug naar de tekst.
  9. Strudley, M.W., Murray, A.B., and Haff, P.K., Emergence of pediments, tors, and piedmont junctions from a bedrock weathering—regolith thickness feedback, Geology 34(10):805–808, 2006. Terug naar de tekst.
  10. Hergenrather, J., Noah’s long distance travelers: quartzite boulders speak powerfully of the Genesis Flood, Creation 28(3):30–32, 2006. Terug naar de tekst.
  11. Oard, M.J. (ebook), A Grand Origin for Grand Canyon, Creation Research Society, Chino Valley, AZ, 2014 at Creationresearch.org. Terug naar de tekst.
  12. Oard, M.J., Do rivers erode through mountains? water gaps are strong evidence for the Genesis Flood, Creation 29(3):18–23, 2007. Terug naar de tekst.
  13. Walker, T., A biblical geologic model; in: Walsh, R.E. (Ed.), Proceedings of the Third International Conference on Creationism, technical symposium sessions, Creation Science Fellowship, Pittsburgh, PA, pp. 581–592, 1994. Terug naar de tekst.
  14. Oard, M.J., Massive erosion of continents demonstrates flood runoff, Creation 35(3):44–47, 2013; creation.com/continental-erosion. Terug naar de tekst.